
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Wie zeggen de mensen dat ik ben? Dat is de vraag die Jezus vandaag aan zijn leerlingen stelt. In eerste instantie lijkt het wel of hij daarmee aan een stukje pr-onderzoek doet. Even kijken hoe de peilingen er voor mij vandaag bij staan. Wie zeggen de mensen dat ik ben? Eigenlijk is het nog helemaal niet zo’n gekke vraag. Ik denk dat wij ons die vraag ook heel regelmatig stellen. Veel mensen willen weten hoe ze bij anderen overkomen. Vinden de mensen mij wel aardig? Vinden ze me niet te dom? Vinden ze dat ik wel genoeg verdien? Ben ik wel populair genoeg onder mijn klasgenoten of vrienden? Kortom, tel ik eigenlijk wel mee? Wij stellen ons dat soort vragen omdat we denken dat we het oordeel van anderen nodig hebben om ons goed te voelen. Pas als iemand anders vind dat ik meetel dan tel ik ook mee. Toch is dat denk ik niet waarom het hier gaat. Je voelt in alles dat Jezus niet echt geïnteresseerd is in een antwoord op deze vraag, maar dat zijn vraag eerder een retorische vraag is, een vraag dus waarmee Jezus eigenlijk iets anders bedoelt. Ik denk dat Jezus met deze vraag ons probeert uit dagen om te ontdekken wie we zelf zijn, om te ontdekken wie we zijn in de ogen van God en daar hebben we het oordeel van de ander niet voor nodig. Jezus doet dus naar mijn idee niet aan opinieonderzoek over de vraag of hij zelf goed in de markt ligt, nee hij laat ons over onszelf nadenken. Dat gebeurt eigenlijk in drie stappen. Eerst vraagt hij heel neutraal: wie zeggen de mensen dat ik ben. Daarna buigt hij de vraag om naar: maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben. Met die vraag dwingt hij de leerlingen en dus ook ons om ons niet achter de opvattingen van anderen te verschuilen, maar om onszelf bloot te leggen. Ten slotte gaat Jezus nog een stapje verder en komt tot het waar het hem eigenlijk om gaat: de vraag naar onszelf. Wie ben je nou zelf, niet alleen in je denken, maar ook in je doen. Die vraag zit in het laatste gedeelte van het stukje dat we gelezen hebben. De vraag over de navolging, over het kruis dragen over je leven verliezen. Waar sta jij als het op volgen aankomt. Loop je dan met de massa mee, verschuil je je achter de meningen van anderen, of hang je een mooi verhaal op over jezelf. Ja, wie ben je onder dat alles zelf? Ben je de mens zoals God je bedoelt heeft Daar gaat het om, altijd weer. Die vraag kan alleen maar beantwoord worden als we in onszelf durven kijken, als wij onszelf helemaal bloot durven geven. En dat, zo zal blijken is niet doodeng, maar zal ons juist het leven geven. Dat het beantwoorden van die vraag niet makkelijk is, is wel duidelijk. Ik moest bij het voorbereiden van deze preek denken aan een gedicht van Dietrich Bonhoeffer, een gedicht met dezelfde vraag: wie ben ik. Dietrich, een beroemd theoloog, heeft dit gedicht geschreven toen hij in de gevangenis zat na een mislukte aanslag op Hitler. Het gedicht gaat als volgt:
Wie ben ik?’
Wie ben ik?
Ze zeggen me vaak:
je treedt uit je cel
rustig blij en zeker
als een burchtheer uit zijn slot.
Wie ben ik?
Ze zeggen me vaak:
je spreekt met de bewakers
vrij rechtuit en vriendelijk
als was je hun heer
Wie ben ik?
Ze zeggen me ook:
je draagt je zwarte dagen
evenwichtig en waardig
als iemand die gewend is te overwinnen.
Ben ik werkelijk wat anderen van mij zeggen?
Of ben ik alleen wat ik weet van mijzelf:
onrustig vol heimwee
ziek als een gekooide vogel
snakkend naar lucht als werd ik gewurgd
hongerend naar kleuren naar bloemen en vogels
dorstend naar een woord naar een mens dichtbij
trillend van woede om willekeur om de geringste krenking
opgejaagd wachtend op iets groots
machteloos bang om vrienden in den vreemde
moe en te leeg om te bidden te danken te werken
murw en bereid om van alles afscheid te nemen?
Wie ben ik? De een of de ander?
Ben ik nu de een en morgen de ander?
Ben ik beiden tegelijk?
Huichel ik voor de mensen
en ben ik in mijzelf een verachtelijk huilende zwakkeling?
Lijkt wat nog in mij is op een verslagen leger
wanordelijk vluchtend na de verloren slag?
Wie ben ik? Ik ben een speelbal van mijn eenzaam vragen.
Wie ik ook ben Gij kent mij
ik ben van U mijn God.
juni 1944
Wie zeggen de mensen dat ik ben, vraagt Jezus? Net als bij Dietrich Bonhoeffer wordt er over Jezus heel wat gepraat. De mensen zeggen van alles over hem en vinden ook van alles over hem. De een zei: hij is Johannes de doper, een ander zei: Hij is Elia, de profeet die zou terugkomen en weer anderen noemden hem een profeet. Als je dat op je laat inwerken, zijn het inderdaad antwoorden die al eerder in het evangelie hebben geklonken. De mensen vergelijken Jezus met figuren die ze kennen. Al die namen uit de geschiedenis zijn ook omgeven met bepaalde verwachtingspatronen, verwachtingspatronen die ze ook op Jezus plakken. Johannes de doper bijvoorbeeld stond er om bekend dat hij donderpreken kon houden. Johannes was iemand van de regels. God straft de zondaars en hij zal de goeden belonen. Johannes is tamelijk radicaal. Maar is dat wat Jezus is? Ja en nee. Ook Jezus kan radicaal zijn, maar de regels hebben bij hem niet het laatste woord. Jezus neemt het juist altijd op voor de zondaars, voor de zwakken. Bij hem hebben deze mensen nooit afgedaan, maar is er altijd weer de liefde die hen nog een kans geeft. Hetzelfde geldt voor de profeet Elia. Elia stond er om bekend dat hij de strijd aanbond met het kwaad, met de tegenstanders van God. Zo heeft hij op één dag 450 priesters van de Baal laten afslachten en dat nadat hij al gewonnen had. Als mensen in Jezus Elia zien die teruggekomen is, dan verwachten ze van hem dat ook hij de strijd aanbindt met het kwaad door geweld te gebruiken. Maar is dat wat Jezus is? Is Jezus niet juist van de liefde, van de andere wang, in plaats van het zwaard? Kortom, de mensen vergelijken Jezus met allerlei grote helden, maar of hij zich daar in kan vinden. Het is net als Dietrich Bonhoeffer. De mensen zeggen van alles, maar ben ik dat wel? Kennelijk hebben de mensen bepaalde verwachtingen van Jezus, maar het zijn verwachtingen die hij niet zal waarmaken.
En dus vraagt Jezus: en jullie, wie zeggen jullie dat ik ben? Nu wordt het spannend, nu kan niemand zich meer verschuilen achter de mening van een ander. Als ons soms zo’n directe vraag wordt gesteld weten we niet wat we moeten antwoorden of durven we het niet, je ziet iedereen naar de grond kijken, want je zelf bloot geven is ook gevaarlijk. Toch is er één leerling die het durft en een poging waagt. Het is Petrus, zoals altijd haantje de voorste, het jongetje van de klas dat direct al zijn vinger in de lucht steekt nog voordat de juffrouw iets heeft gevraagd. Petrus weet het antwoord: u bent de Messias. Opvallend is dat Jezus daarop geen ja of nee zegt, maar kennelijk zit Petrus wel op het goede spoor, maar Jezus is er niet blij mee. Hij verbood hun, zo staat er, op strenge toon om met iemand hierover te spreken. Waarom? Waarom wil Jezus niet dat bekend wordt dat hij de Messias is. Ook dat heeft te maken met wat de mensen zich bij de Messias voorstellen. Bij mashiach wat zoveel betekent als de gezalfde, in het grieks chrestos, christus, dachten de mensen aan een door God uitverkoren figuur die als een soort superman, superstar, de problemen in deze wereld zou rechtzetten. Ik heb het al vaker gezegd, iemand die bijvoorbeeld Israël zou verlossen van de bezetter, de Romeinen, iemand die ook niet zo bang is om naar de wapens te grijpen, want het is toch voor de goede zaak. Het woord “Messias” is dus een gevaarlijke woord omdat het bij de mensen de verkeerde verwachtingen oproept. Daarom verbiedt Jezus Petrus en de andere leerlingen er over te praten. Jezus zelf gebruikt het woord trouwens ook niet. Hij noemt zichzelf liever de mensenzoon en dat is veelbetekenend. Hij is niet iemand die van bovenaf hier het werk komt opknappen, maar iemand die van onderop, vanuit de mensen zelf, God als redder dichterbij wil brengen. Jezus maakt door te doen, door te zijn, aan zijn leerlingen duidelijk dat God andere plannen heeft met deze wereld. Geen ingrijpen van bovenaf met veel geweld, maar een kwetsbaar aanwezig zijn onder de mensen, meelijdend met wie het moeilijk heeft, meestrijdend met wie ten onder gaat, reddend wie verloren loopt.
Als Petrus dat hoort, wordt hij boos. Zo kan God toch niet zijn. Dat is toch vernederend. Wie verlaagt zichzelf nu zo? Ik zei al: jezelf blootgeven is gevaarlijk, het roept reacties op. Petrus kan Jezus op die manier alleen maar zien als een mislukkeling, zo mag Jezus niet zijn. Jezus reageert daarop met: ga weg achter mij Satan! Satan betekent letterlijk het dwarsbomen van God en in zekere zin doet Petrus dat ook als hij probeert Jezus te verhinderen om de weg van het lijden te gaan. De woorden die hier in het evangelie gebruikt worden, klinken ons hard in de oren, maar Jezus wil voorkomen dat mensen hem in een verkeerd daglicht plaatsen en dan moet je soms duidelijk zijn. Als Jezus over zijn weg spreekt dan doet hij dat in alle openheid, zo staat er. Over Jezus als een politieke held mogen de leerlingen niet spreken, maar over Jezus die de weg van het lijden gaat, hoeft niemand geheimzinnig te doen. Dat mag overal verteld worden. Ik zei al dat Petrus niet goed kon verdragen wat Jezus zei, maar eigenlijk geldt dat voor ons ook nog steeds. Als wij aan een ander moeten uitleggen wie Jezus voor ons is, dan sta je in deze wereld toch een beetje voor schut, je schaamt je zelfs. Als je zegt dat Jezus iemand is die de weg van de geweldloosheid heeft gekozen, die niet heeft teruggevochten, maar die alle slagen heeft verduurd die mensen hem hebben toegebracht, als je dat vertelt zullen velen je wat meewarig aankijken. Daarmee kan je toch niet voor de dag komen. Zo iemand kan toch geen redder zijn. En precies dat is toch ons geloof, dat wij hoog houden dat dat wel zo is, dat zijn weg niet uitloopt op het niets, maar dat dat uiteindelijke de enige weg is die de mensheid verder brengt.
Ik zei dat Jezus vraag “wie ben ik” een retorisch vraag is, een vraag die uitkomt bij, maar wie zijn jullie, wie ben ik zelf? Jezus geeft zich bloot, laat zien dat hij niet handelt volgens de beelden die wij van hem hebben, maar dat hij enkel handelt vanuit de liefde van God. Dat is wie hij is. Zijn wij dat ook? In het laatste stukje gaat het dan ook over volgen. Je kruis op nemen, je leven verliezen. Dat zijn allemaal woorden die ons uit dagen om on na te gaan wie we zelf zijn. Veel mensen zeggen dat ze in God geloven, maar als je vraagt wat dat dan betekent voor hun leven, dan halen ze de schouders op. Hun leven wordt er niet echt anders door. Dat kan volgens Marcus de bedoeling niet zijn. We moeten, nee we mogen, onszelf laten zien zoals we zijn. Niet zoals anderen willen dat we zijn, niet zoals we zelf menen dat we moeten zijn, nee we mogen zijn, zoals God ons bedoeld heeft. Die weg is niet makkelijk. Die weg roept tegenstand op. Mensen die zichzelf zijn wordt het in deze wereld niet makkelijk gemaakt. Ze zullen net als Jezus met lijden te maken krijgen, met een kruis. Met dat kruis wordt dus niet bedoeld dat je het alledaagse lijden maar moet ondergaan, zoals ziekte of wat dan ook, nee dat lijden is het gevolg van zijn wie je bent. Is het dan de moeite waard om Jezus te volgen? Zou je dat niet beter kunnen laten. Jezus antwoord is duidelijk: nee, want telkens als wij niet onszelf zijn, als wij niet leven uit liefde, zoals God ons bedoeld heeft, dan leven we niet, dan zijn we dood, of zou je ook kunnen zeggen dan vermoorden we ons diepste ik. Er is geen andere weg ten leven dan loslaten, loslaten alles wat de wereld je wil opleggen, wat je jezelf wilt opleggen. Er is geen andere weg dan te zijn zoals God je bedoeld heeft.
Dietrich Bonhoeffer beëindigt zijn gedicht “Wie ben ik” met de woorden:
Wie ben ik? Ik ben een speelbal van mijn eenzaam vragen.
Wie ik ook ben Gij kent mij
ik ben van U mijn God.
Moge het zo zijn.