
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Ooit was het allemaal begonnen met slechts één man, met Jozef. Verkocht door zijn broers aan een karavaan op weg naar Egypte kwam hij daar terecht in het huis van Potifar, een belangrijk en vooraanstaand man. Jozef maakte bij hem, ondanks zijn slechte start, snel carrière. Hij wist zich als vreemdeling op te werken tot onderkoning van Egypte. Een prestatie van jewelste die mij doet denken aan die succesverhalen van geslaagde Amerikanen die ooit begonnen zijn als arme krantenjongen en nu aan het hoofd staan van een miljarden-concern. Hoewel Jozef zelf door zijn broers heel wreed was behandeld, betoonde hij zich later ook nog eens als een moreel en voorbeeldig man. Toen zijn broers vanwege een hongersnood in eigen land in wanhoop naar Egypte trokken op zoek naar eten, kwamen ze elkaar weer tegen. U kent de geschiedenis. Jozef vergaf zijn broers en een verzoening volgde. Ook nodigde Jozef zijn broers en zijn vader uit om bij hem te komen wonen. Zo kreeg het huis van Jakob asiel in de Egyptische maatschappij. Maar Jozef ging dood en ook de andere mensen van het eerste uur. Toen kwam er een andere farao in Egypte en ging de wind plots uit een heel andere hoek waaien. Het was gedaan met het gastvrije asiel. De nieuwe farao was heel wat minder ruimhartig dan zijn voorganger. De nieuwe farao was eerder bang, bang dat de nakomelingen van Jozef’s vader, Jakob, als groep misschien wel eens te groot konden worden en daarmee een bedreiging zouden vormen voor de eigen cultuur. Die nakomelingen van Jakob werden de Israëlieten, naar Jakob’s tweede naam genoemd, of ook wel de Hebreeërs. De nieuwe farao was dus bang voor de groei van deze groep, maar daarnaast vertrouwde hij ze ook niet. Dat blijkt uit de volgende redeneringen: Stel nu dat mijn land, Egypte, ooit eens in oorlog komt met de buurlanden, dan zou het maar zo kunnen zijn dat die Israëlieten de kant kiezen van onze vijand. Met andere woorden hij was niet alleen bang dat ze door hun groei de cultuur van Egypte zouden bedreigen, nee, hij was ook nog eens bang dat deze groep een vijand zou kunnen worden. Als je dat alles zo leest dan denk je wel eens: de geschiedenis herhaalt zich altijd weer, ook vandaag met al die angstige leiders en landgenoten die bang zijn voor de vreemdeling in ons midden. Weg met de buitenlanders, want ze verdringen onze cultuur. En ja zelfs bij ons horen we mensen redeneren zoals de farao. Weg met de buitenlanders, want als ze de kans krijgen grijpen ze de macht, staan ze aan de kant van onze vijanden en roeien ze ons uit. Angst, angst en nog eens angst en zoals u weet is angst een slechte raadgever. Een slechte raadgever die maakt dat de farao met een slim plan komt. Tenminste dat denkt hij zelf. Wat nu als ik die Israëlieten eens tot dwangarbeiders maak en ze hard laat werken. Als ze hard moeten werken denken ze vast niet meer aan andere dingen, laat staan dat ze nog tijd hebben om zich voort te planten. Dat zal ze in bedwang houden. Maar daarin had de farao zich vies vergist. Het is wel vaker in de geschiedenis voorgekomen dat er in tijden van onderdrukking er juist meer kinderen worden geboren dan minder. Ook die andere maatregel met die twee vroedvrouwen Sifra en Pua om dan maar alle jongetjes te doden hielp niet. Angst bleek inderdaad een slechte raadgever. Ondanks al die maatregelen en onderdrukking groeide het volk toch. Hoe het ook zij, dat alles ligt voor de mensen in de tijd van Mozes al weer lang achter hen. Op het moment dat het bijbelboek Exodus begint, het boek waaruit wij de komende zes zondagen zullen lezen, is die hele geschiedenis met Jozef al weer meer dan 400 jaar geleden. Intussen is de tijd verstreken en gaat het leven ondanks het zware werk gewoon weer z’n gangtje. De mensen hebben in die achterliggende jaren geleerd zich aan te passen. Ze schikken zich in hun lot. Ze proberen er het beste van te maken en dat lijkt ze, ondanks het geklaag, ook prima gelukt. Er lijken bepaalde vrijheden te bestaan om het leven te leven op hun manier, ondanks het slavenwerk. Ach, alles went… Ja wie weet na zoveel honderd jaar eigenlijk nog van die tijd van het gastvrije asiel onder Jozef? Natuurlijk kennen ze het uit de verhalen, maar het staat inmiddels ook ver van hen af. Als je dat met onze tijd zou vergelijken dan is het alsof wij vandaag praten over de tijd van de Spaanse overheersing van de Nederlanden en over de strijd om vrijheid die Willem van Oranje heeft gevoerd. Maar ja, ook daarvan geldt: wie weet dat nog, ja, het staat in de boekjes, maar het is allemaal al zo lang geleden. Het zal allemaal best moeilijk geweest zijn toen, maar wij leven toch nu, wij hebben onze eigen sores en daar hebben we ook meer dan genoeg aan.
Vrijheid, bevrijding, daar gaat het over in deze veertigdagentijd. Vrijheid, bevrijding daar gaat het ook over met Pasen, het feest van de bevrijding bij uitstek. Het feest waarop de Israëlieten zullen gedenken dat ze door God bij monde van Mozes toch uit dat slavenland Egypte bevrijd zijn. Pasen, het feest, waarop wij gedenken dat Jezus, volgens Mattheus de nieuwe Mozes, ons bevrijd heeft van de dood, ja van alles wat het leven kan doden. Straks vieren we dus een feest, maar doen we dat ook met ons hart? Voelen we die vrijheid ook, of is het meer een feest gewoon omdat het nu eenmaal op de kalender staat? Nu zou je kunnen zeggen: wij leven in een vrij land, een land waarin we niet worden onderdrukt door een bezetter, dus dat moet je vieren, dat moet je hoog houden! Dat is de reden voor feest. Dat is waar, maar is daarmee alles gezegd? Zijn wij, wij die in een vrij land leven, ook echt vrij? Ik denk dat met de uiterlijke vrijheid nog lang niet alles gezegd is. De vrijheid waar de bijbel over spreekt gaat naar mijn idee nog veel verder dan een uiterlijke vrijheid, het gaat ook om een innerlijke vrijheid en die hebben we nog lang niet altijd bereikt. Ook al leven wij in een vrij land, dan nog kunnen we onvrij zijn. Dat was ook de ervaring van het volk Israel nadat ze bevrijd waren uit Egypte. Ze waren dan wel onder het slavenjuk uit, maar waren ze nu ook vrij? Opnieuw neemt het leven weer vormen aan die even onderdrukkend kunnen zijn als in de tijd van de slavernij. Maar hadden ze dat ook in de gaten. Heel die tocht door de woestijn na de bevrijding uit Egypte zie ik als een leerschool, als de leerschool van het leven waarin geleerd moet worden wat vrijheid ten diepste is.
Ik zei al: wij leven in een vrij land, maar zijn wel zo vrij? Het kan goed zijn dat je je helemaal niet bewust bent van het feit dat je innerlijk niet vrij bent. Hoezo niet vrij? Je kunt toch immers je gang gaan. Een mooi voorbeeld van hoe mensen onvrij zijn en zich daar totaal niet van bewust zijn, las ik een paar jaar geleden in Trouw. Ik lees veel, vergeet veel, maar dit is me bijgebleven. Het stukje in Trouw ging over de kastelozen in India. U weet waarschijnlijk wel dat in India de maatschappij sterk hiërarchisch ingedeeld was in kasten. Die kasten hebben alles te maken met zuiverheid. Hoe hoger de kaste is waarin je zit hoe zuiverder je bent. Helemaal onderaan het systeem zitten de kastelozen, de onzuiveren, de dalits. Dat zijn de mensen waar iedereen op neer kijkt en die het aller vieste werk doen. Officieel is dit kastenstelsel al in 1950 afgeschaft. Iedereen is dus vrij, zou je zeggen, maar zo werkt het kennelijk niet. In Trouw vertelde Shukla, een journalist, over hoe het vroeger bij hem thuis ging. Zijn vader had een schoonmaker in dienst, een veger. Als zijn vader voor de veger wel eens thee in schonk dan deed hij dat met zo groot mogelijk afstand en natuurlijk niet in een kopje van het huis. Als de veger brood kreeg dan werd hem dat letterlijk toegeworpen. Het waren de dagen – een jaar of dertig geleden – dat de Dalits, de kastelozen, altijd enkele meters achter hun meesters aanliepen om te voorkomen dat hun schaduw hen zou vervuilen. Stel je toch eens voor! Die veger nu had een zoon en die zoon had het geluk na de afschaffing van het kastenstelsel om op kosten van Shukla’s vader te studeren, iets wat vroeger ondenkbaar was. Inmiddels zit de zoon van de veger nu gewoon aan dezelfde tafel als Shukla, de zoon van de baas. Tijden veranderen dus, gelukkig maar. Maar wat ik nu zo schokkend vond was dat Shukla zei: als de veger zelf hier nu was, zou hij nog steeds dáár op de grond gaan zitten.” Shukla wijst dan naar de uiterste hoek van zijn kantoor.
Wat hier gebeurt is dat die oude veger wel vrij is, maar zich tegelijkertijd helemaal niet bewust is van die vrijheid. Hij doet immers nog precies hetzelfde als vroeger. Kennelijk kan onvrijheid heel diep in je vezels gaan zitten, zo zelfs dat je de manier waarop je behandeld wordt volstrekt vanzelfsprekend vindt. Zo zou het misschien ook zo met de Israëlieten kunnen zijn gegaan. Wat doet het met je als je al meer dan 400 jaar leeft in slavernij. Beseffen ze nog wel dat dit niet normaal is of hebben ze er toch mee leren leven. Denken ze dat het nu zo hoort en dat het nooit zal veranderen. En hoe zit dat bij ons? Waar hebben wij mee leren leven en waarvan zijn wij gaan denken dat het nu eenmaal zo hoort? Dat kunnen grote dingen zijn die te maken hebben met onze maatschappij, zoals gedachten dat je alleen maar meetelt als je ook een tegenprestatie levert, de gedachte dat het je het ergens wel gewoon vindt, of in ieder geval accepteert dat een vrouw voor hetzelfde werk minder wordt betaald dan een man. Dat zijn allemaal patronen waaraan we gewend zijn geraakt, die ons niet eens meer opvallen. Maar het kan ook gaan om de kleine dingen. Ons smartphone gebruik: moet je altijd wel online zijn, moet je altijd wel reageren op whatsapp berichten. Hoe vrij ben je daarin eigenlijk?
Om dus echt helemaal vrij te worden, niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk, moet je je eerst bewust worden van je onvrijheden. Ergens moet jou een licht opgaan, moet het jou worden geopenbaard dat wat er gebeurd niet normaal is. In de verhalen van vandaag gebeurd dat ook. Mozes krijgt een openbaring en Jezus in zekere zin ook. Ineens ontmoet Mozes een God in de woestijn die met niets of niemand te vergelijken is, een God die zelfs geen naam heeft, of alleen maar een naam die betekent ik ben er. Een grotere manifestatie van vrijheid kun je je eigenlijk niet bedenken. God is vrijheid, nergens aan gebonden, alleen maar het pure zijn. Die God ontmoet Mozes in de woestijn en dat maakt hem een hoop duidelijk. Dat het in de woestijn plaats vindt is veelzeggend, want om je bewust te worden wat je onvrijheden, moet je misschien wel van de gebaande paden afgaan. Soms kun je alleen maar zien hoe vast je zit in het leven als je het van een afstand bekijkt, in de leegte, in de woestijn. Precies daar in die woestijn wordt het Mozes duidelijk: mijn volk is niet vrij. Dit mag nooit de normale toestand worden. Mijn volk heeft een andere bestemming, heeft een andere God, de God van de vrijheid. Hetzelfde overkomt ook Jezus. Ook in de woestijn. Daar in die leegte van de woestijn krijgt hij scherp voor ogen welke dingen er op ons pad kunnen komen die ons onvrij maken: bezit, macht, hoe anderen over ons denken, noem maar op. En ook Jezus werd het duidelijk…. Dit leven van bezit, macht is niet wat het leven kan zijn. Wat aan ons voor vrijheid wordt verkocht is in feite onvrijheid en we hebben het niet eens door. Jezus wijst die weg af, omdat ook hij kort daarvoor de God heeft ontmoet die absolute vrijheid is. De God die louter liefde is, die louter liefde schenkt en niets daarvoor terugvraagt.
Gemeente van onze Heer Jezus Christus, we hebben nog een lange weg tot Pasen te gaan. Een weg die wij goed kunnen gebruiken om pas op de plaats te maken, om ons even terug te trekken en ons leven te bezien vanaf een afstand. Om ons af te vragen of we wel zo vrij, of misschien helemaal niet. Pas als we dat zien, kan de ware bevrijding beginnen.
In de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.