
Gemeente van onze heer Jezus Christus,
Laat ik u om te beginnen een vraag stellen: wat denkt u: Mag je als gelovige twijfelen? Ik denk dat velen van u zeggen: ja, het hoort er nu eenmaal bij, twijfel hebben we allemaal maar eigenlijk hoort het niet. Als je echt gelovig zou zijn, dan twijfel je niet. Dat we er zo over denken komt vooral door het beeld dat wij hebben van de apostel Thomas, een van de twaalf leerlingen van Jezus. In de geschiedenis staat hij bekend als de Thomas die niet gelooft en dat wordt niet bepaald positief bedoeld. We hebben er zelfs een uitdrukking aan over gehouden. Zo kunnen we tegen elkaar zeggen: wat ben jij toch een ongelovige thomas, met andere woorden, je wil ook niets van mij aannemen. Thomas wordt ons voorgehouden als een voorbeeld van hoe het niet moet. Thomas wilde bewijs zien, maar een echte gelovige heeft dat niet nodig. Die gelooft ook zonder te zien, precies zoals Jezus zegt “zalig zij die niet zien en toch geloven”. De idee dat geloven en twijfel niet samen gaan hebben we dus vooral te danken aan Thomas, maar ook aan hoe de kerk eeuwenlang georganiseerd was. Denkt u maar aan de tijd dat ambtsdragers nog hun handtekening moesten zetten onder de belijdenisgeschriften. Het was bijna een soort van contract waarmee je aangaf dat je met elke letter van deze geschriften instemde, dat je ze niet in twijfel trok. Geloof en twijfel passen niet bij elkaar, dat is ook wat buitenstaanders van ook ons denken. De kerk dat zijn volgens hen mensen die het allemaal zeker weten, die niet kritisch zijn, die rotsvast geloven en dus nooit twijfelen. Maar uw weet wel beter. We twijfelen, u en ik en dat hoort het er nu eenmaal bij. Gelukkig is er wel meer openheid voor gekomen. We durven het nu ook toe te geven. Maar ondanks dat leven we, denk ik, toch nog steeds met de gedachte dat twijfel ten diepste niet thuishoort in het geloof. Als je een echt goed christen zou zijn, dan zou je niet twijfelen.
Vandaag wil ik met u verkennen of dat wel juist. Daarom moeten we nog eens goed kijken wat er nu precies over Thomas wordt gezegd en of de geschiedenis hem wel recht doet. Ten eerste: wat weten we eigenlijk over Thomas? In het evangelie van Johannes valt zijn naam drie keer. Als eerste bij de opwekking van Lazarus. Als Jezus gehoord heeft dat Lazarus gestorven is, wil hij naar hem toe. Als Thomas dat hoort zegt hij tegen de andere leerlingen: laten we gaan om met hem te sterven. Thomas laat zich hier zien als een trouw volgeling van Jezus. Hij wil gaan waar Jezus ook gaat. Datzelfde gebeurt nog eens bij het laatste avondmaal. Dan zegt Jezus: Jullie kennen de weg waar ik naar toe ga. Thomas zegt daarop: Heer, wij weten niet eens waar u naar toe gaat, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten. Thomas wil wel volgen maar denkt ook kritisch door. Thomas denkt “als je wil weten langs welke weg je moet gaan, dan moet je toch op eerst weten waar je wilt uitkomen”. Niet eens zo gek gedacht. Vanuit die andere plaatsen in het evangelie kennen we Thomas als een betrokken en scherp volgeling.
Maar nu na Pasen is hij er niet bij. Kennelijk heeft hij gedacht dat bij het kruis alles afgelopen was. Dood is dood en ja, wat moet je dan nog meer zeggen. Als de andere leerlingen op de avond van de eerste dag van de week bijeen zijn, de dag dus waarop zoveel gebeurd is, de dag waarop in de vroege ochtend Maria van Magdala Jezus heeft herkend in de tuinman, is Thomas er niet bij. Thomas maakt niet mee wat de andere leerlingen meemaken. Namelijk dat Jezus plots in hun midden staat, ondanks dat de leerlingen zich voor de buitenwereld hadden afgesloten. Dat is op zich al veelzeggend. Zelfs wanneer wij ons hart gesloten houden, kan het toch zo zijn dat God zomaar bij ons binnenbreekt, of misschien moet je wel zeggen, dat God er al is, ook al verwachten wij dat niet. Het eerste woord dat Jezus spreekt is “vrede”. Jezus verschijnen gaat kennelijk met vrede gepaard. Daarna laat hij hen zijn handen en zijn zij zien. En dan nogmaals klinkt het: Vrede zij met jullie! Ook geeft hij de leerlingen een opdracht: Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie”. Om deze woorden kracht bij te zetten, blaast hij hen aan en zegt: ontvang de Heilige Geest. Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven. Je kunt je voorstellen dat de leerlingen vervuld werden met grote blijdschap. Ze horen dat het werk van Jezus doorgaat en dat zij degene zijn die er mee aan de slag moeten. Met dat nieuws nu gaan ze naar Thomas, die er dus niet bij was. Ze vertellen hem “Wij hebben de Heer gezien”. Je zou nu verwachten dat Thomas ook enthousiast reageert, maar dat doet hij niet. Hij is eerder kritisch, sceptisch en wil zich niet zomaar overgeven aan deze boodschap. Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie, en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven. Hoe moeten we dat nu beoordelen? Is Thomas nu echt zo’n verstokte twijfelaar die zich niet kan overgeven? Zo lijkt het misschien wel, maar de vraag is wat of wie gelooft Thomas niet. Dat staat er eigenlijk niet zo helder. Enerzijds zou het gewoon kunnen betekenen dat Thomas niet gelooft dat Jezus zich heeft laten zien, maar anderzijds zou het ook kunnen betekenen dat hij zijn medeleerlingen niet gelooft. En voor dat laatste valt wel wat te zeggen. Ga maar na. Jezus is aan het kruis gestorven, gestorven terwijl alle leerlingen verstek hebben laten gegaan. In de tuin van Gethsemane waren ze allemaal al in slaap gevallen. En ja, één heeft hem zelfs verraden en een ander verloochend. Van hun dappere woorden dat ze Jezus wilden volgen waar hij ook zou gaan of staan, kwam uiteindelijk niet zo veel terecht. Is het dan zo gek dat Thomas denkt “dit kan niet waar zijn” en zeker niet uit jullie mond. Nee, ik kan mij de twijfel van Thomas heel goed voorstellen. Hij twijfelt niet zozeer aan Jezus, maar wel aan dat wat de andere leerlingen hem vertellen… Ik denk dat je dat ook kunt zeggen om dat we nergens lezen dat Thomas afhaakt. Nee, zijn twijfel maakt dat hij open staat voor wat er komt. Een week later gebeurd het weer. Nu is Thomas er wel bij. De deuren zijn opnieuw gesloten en even plots kwam Jezus weer in hun midden staan. Weer dat merkwaardige woord “Vrede”. Nu blijkt dat de andere leerlingen niet gelogen hebben. Jezus nodigt Thomas uit om zijn vingers in zijn handen te leggen en zijn hand in zijn zij. Dit tafereel is heel vaak geschilderd, maar nergens staat dat Thomas het ook heeft gedaan. We lezen alleen dat Jezus zegt: wees niet langer ongelovig, maar geloof, Thomas. Ik denk dat we het al snel als een bestraffing opvatten. In de zin van “kom op Thomas, nu moet je geloven”. Toch zou je dat zinnetje ook anders kunnen lezen. Het is verdedigbaar dat Jezus zegt: Thomas: blijf geloven, ga daar mee door en wordt niet ongelovig. Kortom, geen bestraffing, maar een aansporing om te blijven zoeken, te blijven volgen en kritisch te zijn. Twijfel dus als een gezonde houding. Het is voor u misschien vreemde gedachte, maar als Jezus dat gezegd heeft, roept Thomas uit: mijn Heer, mijn God.
En dat zijn woorden om even bij stil te staan. Thomas zegt twee dingen tegelijk: hij zegt mijn Heer en mijn God. En daar gebeurd iets. Het lijkt erop alsof Thomas ineens door heeft wie Jezus werkelijk is. Hier staat niet alleen een opgestaan mens, nee hier is God aan het woord, mijn Heer, mijn God. Thomas herkent in Jezus God op grond van Jezus zegt: het is immers God alleen die onvoorwaardelijke liefde kent, die ons vrede toezegt, die in ons midden komt staan, die ons tegemoet komt, die zonden kan vergeven. Het is dus maar de vraag of Thomas werkelijk zo ongelovig is als wij hem afschilderen. Misschien is het wel precies omgekeerd. Thomas is kritisch, hij vraagt door, neemt geen genoegen met snelle antwoorden, hij blijft zoeken en tasten, om dan…. om dan te ontdekken wie Jezus ten diepste is. Een van God gezonden mens, een mens één met God, God zelf. Thomas ziet iets wat de andere leerlingen misschien helemaal nog niet zo gezien hadden. Juist door zijn kritische en zoekende houding komt Thomas de diepte op het spoor van wie God werkelijk is. Voor mij is Thomas geen twijfelaar, maar een diep gelovige.
Jezus zegt dat ook tegen hem als een bevestiging: omdat je mij gezien hebt geloof je. Omdat jij mij gezien hebt Thomas, gezien naar wie ik ten diepste ben, geloof je… Dat zien slaat dus niet op de wonden, op de uiterlijke tekenen, maar op het zien met andere ogen. Thomas is de eerste die inziet dat Jezus op een volstrekt nieuwe wijze aanwezig is: niet gewoon een lijk dat is opgestaan, maar een mens in wie Gods liefde, licht en warmte zichtbaar, tastbaar en ervaarbaar wordt.
Paus Gregorius de Grote zei – eind zesde eeuw – in een preek: “Het ongeloof van de apostel Thomas is voor ons van groter nut dan het geloof van de andere apostelen.” Want het omgekeerde is ook waar: wie te snel gelooft, wie te snel conclusies trekt, meent vaak al te weten wie God is, voordat God ook nog maar de kans heeft gekregen zich naar zijn ware aard te laten zien. Twijfel hoeft niet alleen een teken van ongeloof te zijn, maar kan ook een houding zijn waarbij je open bent om niet zelf al in te vullen, maar God te gaan zien in alle dingen. Paus Gregorius zegt heel mooi : “Terwijl Thomas een mens aanschouwt, verkondigt hij met luide stem de God die hij niet kon zien.” Zalig zijn zij die niet zien en geloven.
Gemeente van onze Heer Jezus Christus, ook wij kunnen God niet rechtstreeks zien; Thomas zag hem in de mens Jezus, ook wij kunnen God daar zien, en niet alleen daar, maar overal waar licht, warmte, en liefde doorbreekt, waar mensen toekomst zien en perspectief hebben op een goed en gezond en gaaf leven, daar is God aanwezig.
In de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.