Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Waarover waren jullie onderweg met elkaar aan het redetwisten, vraagt Jezus aan zijn leerlingen. Ze zwegen, want ze hadden onderweg met elkaar getwist over de vraag wie van hen de belangrijkste was. Ze zwegen… kennelijk voelde ze wel aan dat er met hun discussie iets niet in orde was, praten over wie de belangrijkste is. Als ik dat zo lees, voel ik ook sympathie, gelukkig zou je bijna kunnen zeggen, niets menselijks is de leerlingen van Jezus vreemd. Niets menselijks is ons vreemd. Altijd weer die vraag: wie van ons is de belangrijkste, altijd weer die behoefte om je te meten aan een ander. Ik denk dat wij dit allemaal herkennen. Niet in die zin dat we ons er allemaal wel eens schuldig aan maken, dat ook, maar het zit het dieper. We zijn er, zo is mijn overtuiging, van meet af aan mee opgevoed. Het begint al heel vroeg op school en misschien nog wel eerder. Op school komen we in een wereld waarin het gewoon is om rapportcijfers uit te delen, maar die cijfers zijn zelden een neutrale beoordeling van wat iemand kan, nee het bijproduct van de cijfers is ook dat ze je het gevoel geven beter of slechter te zijn. Henk heeft maar een zesje terwijl Tilly een negen heeft. Dat zou Henk toch ook moeten kunnen. Jaren geleden heb ik een boekje gelezen van de Duitse psychologe Alice Miller. Zij veegt in dat boek met de mooie titel “In den beginne was er de opvoeding” de vloer aan met ons onderwijssysteem. Ze noemt het zelfs zwarte pedagogie, omdat het kinderen van jongs af aan al onzeker maakt over wie ze zijn. Ook na de basisschool gaat dit proces door. Neem bijvoorbeeld ons stelsel van diploma’s en opleidingen, ook dat roept in onze samenleving een rangorde op. Sommige mensen vinden dat ze net wat beter zijn dan een ander omdat ze aan de universiteit gestudeerd hebben. Anderen vinden juist van zichzelf dat ze niks voorstellen omdat ze alleen maar het lager beroepsonderwijs hebben gevolgd. Alleen al die woorden “hoger en “lager” onderwijs brengen een rangorde aan en dat doet iets met het gevoel van eigenwaarde. En als je van school komt en gaat werken dan wordt geld de maatstaf waarmee we ons vergelijken met anderen. Iemand die goed verdient en veel geld heeft is kennelijk toch beter in het leven geslaagd dan iemand die niets heeft en arm is. Je hoort het mensen soms van zichzelf ook zeggen: ik ben maar een gewone huisvrouw, let op de woordje maar. De manager daarentegen vindt het heel vanzelfsprekend dat hij op die toppositie zit met het bijbehorende salaris, want zo is zijn redenering, hij heeft er toch zeker hard voor gewerkt, het komt hem toe. Soms zeggen we dat ook zo, keihard en zonder blikken of blozen: ben je arm, dan is je het eigen schuld, kijk naar maar naar mij, als je echt wilt dan kun jij ook wat bereiken. Nee, onze hele samenleving is doortrokken van het systeem van vergelijken, van rangordes, van hoger en lager, van meer en minder, van beter en slechter en dus is het logisch dat ieder van ons zich regelmatig of voortdurend afvraagt: en waar sta ik dan in dat geheel, op welke sport van de ladder sta ik en wie staat er boven mij en wie onder mij, tel ik wel mee, word ik wel gezien en ben ik wel goed genoeg. Je wil niet weten hoeveel jongeren lijden onder dat systeem. Ze zijn depressief of zien het soms letterlijk niet meer zitten. En als je denkt dat dit allemaal afgelopen is als je eenmaal met pensioen bent, dan is ook dat een illusie. Weliswaar speelt je beroep niet meer zo’n grote rol, maar na je pensioen gelden voor sommigen vooral de prestaties waarop je al dan niet tevreden kunt terugkijken. Ja, soms zie je dat als mensen sterven het in memoriam één lange opsomming is van wat iemand wel niet allemaal gedaan heeft. Ja, de vraag: wie van ons is de belangrijkste is in onze wereld een doodnormale vraag.
Waarover waren jullie met elkaar in gesprek, vraagt Jezus. Het is opvallend dat de leerlingen op die vraag niets weten te zeggen, ze zwijgen. Voelen ze zich betrapt, voelen ze dat Jezus door hen heen kijkt, voelen ze dat het om die vraag in het leven niet zou moeten gaan? We weten het niet, wel weten we wat Jezus daar als antwoord tegen overstelt: wie van jullie de allerbelangrijkste wil zijn, moet de minste van allemaal willen zijn en ieders dienaar. Om te illustreren wat Jezus bedoelt, gaat hij zitten, hij roept de leerlingen bij zich, pakt een kind op, zet deze in hun midden neer, slaat zijn arm om het kind heen en zegt dan: wie in mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt mij op, nee sterker nog: wie mij opneemt neemt niet mij op, maar neemt hem op die mij gezonden heeft… Een kind in het midden. Het is een bekend verhaal en ook een aansprekend beeld, een kind in het midden, maar ook een stukje evangelie dat gemakkelijk kan worden misverstaan. Je zou, en dat is in de geschiedenis ook gebeurd, dit stukje kunnen lezen als een oproep om je toch vooral maar niets te moeten verbeelden, dat je nederig moet zijn, dat je niets moet voorstellen, net zoals dat een kind nog niets voorstelt. Dit stukje kan heel makkelijk misbruikt worden om mensen klein te houden, ja om mensen zelfs te kleineren, maar dat is hier niet bedoeld. Bij het beeld van het kind moeten we niet denken aan nederigheid of onschuld, maar eerder aan kwetsbaarheid. Een kind kan zichzelf nog niet beschermen, een kind heeft de bescherming van anderen nodig, een kind is weerloos. Een ander beeld waaraan je hier moet denken is dat van de onbevangenheid. Een kind staat nog onbevangen in het leven, een kind kan zich verwonderen, een kind is niet bang om te vragen, is niet bang om zijn emoties te tonen, een kind in z’n puurste vorm is vooral zichzelf en heeft het niet nodig om zich met een ander te vergelijken, dat is pas iets wat later komt, iets wat wordt aangeleerd door de volwassenen en de omgeving waarin het leeft. Als Jezus een kind in het midden plaatst dan moeten we vooral aan die aspecten denken: kwetsbaarheid en onbevangenheid.
Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, moet een kind willen opnemen. Op andere plaatsen zegt Jezus dat wij moeten worden als een kind. Hier niet, hier zegt hij dat we het kind in ons moeten opnemen. Wat bedoelt Jezus daarmee? Het gaat denk ik om het kind dat in ieder mens aanwezig is. Om te beginnen met het kind dat in jezelf woont, maar dat er niet mag zijn. Het gaat om het kind dat we ooit waren en dat we in de loop der jaren zijn kwijtgeraakt. Laat in jezelf gelden wat wil leven, en wijs dat niet af omdat het in jullie ogen klein en armetierig, ongevormd en onrijp zou zijn. Vat de moed om in te halen en alsnog te leven wat in jullie nooit heeft mogen leven en vertrouw God toe – in ieder geval God – dat jullie voor hem het recht bezitten om zo te leven als jullie bedoeld zijn, over de volle lengte en breedte van jullie wezen. Jezus plaatst dus dat kind tegenover de drang om onszelf voortdurend te vergelijken, om onszelf te bewijzen. Een vergelijken dat we doen met anderen, maar ook met onszelf, ook in onszelf maken we een rangorde tussen wat er mag zijn en wat er niet mag zijn, althans in onze eigen volwassen ogen. Een kind doet dat alles niet. Waarom doen wij volwassen dat dan wel? Omdat we bang zijn geworden, omdat we bang zijn dat als wij het kind in onszelf zouden toelaten dat we dan vernietigt kunnen worden. We zijn bang dat een ander misbruik kan maken van onze kwetsbaarheid. Heel veel mensen lopen in hun leven rond met deze vorm van basisangst. Je kunt je afvragen; Is dat wel leven, is dat het leven zoals God het bedoelt heeft? Een leven in angst waarbij je voortdurend om je heen kijkt om te zien wie voor jou een bedreiging is. Jezus vindt van niet, zo leven is geen leven en daarom moeten we bevrijd worden van onze angsten, net zoals eens dat het volk Israel uit Egypte bevrijd moest worden. Toen was het de letterlijke bevrijding van de mensen die hen onderdrukten, nu is het de symbolische bevrijding van alles wat ons klein maakt, kleineert, waardoor we leven in angst. Die angst gaat in de wereld rond als het kwaad. Want deze angst treft niet alleen onszelf, maar het raakt ook de ander. Want om te voorkomen dat wij zelf gekwetst worden, kiezen we er soms voor om de ander te kwetsen. We doen dat niet omdat we het willen, maar puur uit angst, uit zelfbehoud. En zo komt het dat we met elkaar strijden, dat we met elkaar in competitie zijn, waarbij er uiteindelijk alleen maar verliezers zijn, ja want ook de zogenaamde winnaars in deze wereld zijn verliezers, want nog steeds kunnen zij alleen maar staande blijven door anderen te kwetsen en niet omdat ze de kracht uit zichzelf halen. Daarom zegt Jezus: kijk toch naar dit kind, zie dat dit kind ook in jouw huist, dat kind dat zichzelf kan zijn, dat weet dat het geliefd wordt niet om wat het doet, maar gewoon om wie hij is. Zo heeft God ook ons lief. Niet om wat wij doen, maar gewoon om wie wij zijn. Kijk toch naar dit kind, zegt Jezus, en neem het in je op. Dat kind dat zich nog kan verwonderen, dat kind dat onbeschaamd kan huilen, dat vrolijk kan zijn, dat kind dat niets anders is dan zichzelf. Om zijn woorden kracht bij te zetten omhelst Jezus het kind dat in hun midden staat. Wat betekent dat gebaar anders dan dat Jezus zich in alle kwetsbaarheid met dit kind vereenzelvigt. Als wij zouden kunnen leven naar deze grondhouding van Jezus dan zouden wij alle onderlinge competitie en strijd van ons af kunnen schudden. Maar zult u dan zeggen is dat niet veel te idealistisch, want dat is toch niet de wereld waarin wij leven. Op de eerste beste hoek van de straat zie wij al mensen die er zelfverzekerd bij staan en die onverstoorbaar lijken te weten waar het allemaal om gaat. Dat is waar, maar waarom laten wij ons door hun gewichtigdoenerij zo onder druk zetten. Hoe komt het dat wij niet horen hoe hun stem, juist het hardste geschreeuw, siddert van angst? Waarom horen wij niet, juist bij de leiders hoeveel angst zij overschreeuwen met hun gebrul. Waarom zien wij in de vuisten die zij ballen niet eerst hun trillende handen. Waarom zien wij überhaupt bij de mensen die daar zo groot staan te wezen niet overduidelijk hoe klein zij in werkelijkheid zijn? Jezus roept ons om om het kind in ons op te nemen. Het is de kunst om zonder de ander te vernederen of te kwetsen ook in die ander het kind te omhelzen, het kind dat ook die ander altijd heeft moeten verloochenen.
Gemeente van onze Heer Jezus Christus, wij willen zo graag wat van God zien in onze wereld. Welnu zegt Jezus, overal waar je het kind in je zelf en in de ander omarmt, zie je iets van mij, nee, sterker nog zegt hij, je ziet niet iets van mij en mijn houding, nee je ziet God zelf. Wie van ons is de belangrijkste? Het die vraag die uitloopt op de dood, maar als we dat achter ons kunnen laten, dan wordt Jezus niet overgeleverd in de handen van de mensen, maar dan wordt Jezus overgeleverd, dat wil zeggen doorgegeven, door de handen van de mensen. Dan vindt het wonder van de schepping en de herschepping plaats. Dan zullen wij leven. Ja, wij hebben elkaar iets wonderlijks te bieden als wij elkaar over en weer toestaan om het allereenvoudigste te doen: eenvoudig te leven en te denken dat God ons en alle mensen die ons na staan, liefheeft om wie wij werkelijk zijn. Daarover, en alleen daarover, zouden wij met elkaar in gesprek moeten zijn.
In de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.