
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Plotseling is het een drukte van belang op straat. Van alle kanten komen de mensen aanlopen. In de verte hoor je wat sirenes. Wat zou er toch aan de hand zijn? Je vraagt het aan degene die naast je loopt. Ik weet het ook niet, maar ik heb gehoord iets van een ongeluk. Nee, zegt een ander: het is een vechtpartij. Weer een ander roept dat een beroemde voetballer vanmiddag zou komen. Niemand weet er het fijne van, maar nieuwsgierig als we zijn, willen we natuurlijk niets missen. We willen er bij zijn. Zo gaat dat. Als er ergens iets gebeurd dan stromen de mensen binnen de kortste keren van alle kanten toe. Ik stel mij zo voor dat het in Jeruzalem niet veel anders is gegaan. Jezus heeft een ezel gezocht en was op weg naar de stad. In zijn dagen was hij bij velen van de bevolking inmiddels meer dan bekend. Net als een beroemde voetballer in onze tijd. Sommige mensen waren er bij toen hij zijn heldendaden verrichtte. Nee, hij was werkelijk een godenzoon, niet met gouden voeten, maar met gouden handen. Als hij die de mensen oplegde, nou dan genazen ze meteen van hun kwalen. Nee, Jezus was echt bekend en wie het zelf nog niet had meegemaakt, had het in ieder geval van horen zeggen. Van alle kanten kwamen de aangestroomd nu ze hadden gehoord dat hij op weg was naar Jeruzalem. Het is net als met de huldiging in Amsterdam op het Leidseplein als Ajax een belangrijke voetbalwedstrijd heeft gewonnen. De mensen hebben zich dan feestelijk uitgedost. In de kleuren rood, wit of oranje. Het gaat immers om helden. Ook in Jezus dagen waren de mensen buiten zichzelf van vreugde. Ze plukten palmtakken van de bomen, zwaaiden met hun mantels, legden die op de weg als een soort van rode loper. Hun held wordt binnengehaald. Alleen, wat ze niet zien is dat die held zelf niet zo vrolijk is. Dat is vreemd en dat klopt ook niet met wat wij ervaren. Als een voetbalclub wordt gehuldigd dan zijn de spelers op z’n minst net zo uitbundig en blij als hun hossende fans. Hier niet. De mensen zijn uitbundig, maar Jezus zelf niet. In Lukas staat dat Jezus weent om de stad die hij nu binnengaat. Het staat in schril contrast met de vreugde en de uitgelatenheid van de menigte.
Wat is hier aan de hand? Het lijkt wel alsof de mensen en Jezus twee totaalverschillende bedoelingen hebben. Voor de mensen is Jezus een held. Hij gaat de stad binnen. Deze mens zou koning moeten zijn. Een betere kun je je niet voorstellen. Zeg nou zelf, de huidige koningen en machthebbers, doen niets voor het volk. Zij denken alleen aan zichzelf. Een genezing? Dat hebben ze nog nooit gedaan! Opkomen voor het volk, met scherpe uitspraken, nee die hebben ze van de huidige machthebbers nog nooit gehoord. Nee, neem dan Jezus, die moet koning worden. Weliswaar zit hij nu nog niet op een paard, zoals een goed koning betaamt, maar dat zal vast snel veranderen. Ze zien zijn intocht als een begin. De mensen zijn blij en enthousiast, want zijn intocht maakt in hen van alles los, vreugde, maar ook verzet, boosheid. Ja, die Jezus, op zijn ezeltje, hij spot met de machthebbers. Net goed. Eindelijk iemand die ze eens op hun nummer zet. Dat alles leeft er bij het volk. Dat alles leeft er ook bij ons. Kijk maar hoe wij weglopen met bepaalde politieke figuren, met mensen die zeggen het op te nemen voor het volk. Kijk, maar hoe wij ons voelen als de directeuren, politici, kerkelijke leiders eens even flink op hun nummer worden gezet. Net goed, eindelijk gerechtigheid. Maar Jezus weent, hij huilt, hij huilt over diezelfde stad. Waarom, omdat hij niet een Jeruzalem ziet dat straks in alle glorie zal stralen, maar omdat hij eens stad ziet die in puin ligt. Hij ziet het failliet van deze stad, hij ziet het failliet van onze cultuur, van ons menszijn. Hij ziet dat al die jubelende mensen een bord voor hun kop hebben. Ja, de mensen lopen achter helden aan, maar zien niet dat het failliet van de stad, alles waar wij ontevreden over zijn, ook met hun eigen manier van leven te maken heeft. Ja, dat is het lot van een profeet. Hij oogst bewondering om wat hij zegt, hij vertolkt wat mensen denken, maar het blijft vaak bij woorden, de mensen worden er niet anders van. Ezechiel krijgt van God te horen dat de mensen graag naar hem zullen luisteren. Ze zullen zijn woorden indrinken, net als de woorden van Jezus. In hun oren klinken de woorden als liefdesliedjes. Prachtige volzinnen, iemand die het eindelijk eens weet te zeggen, maar daar blijft het verder ook bij.
Een groter contrast is vandaag niet denkbaar. De mensen zijn uitzinnig, terwijl Jezus huilt. De mensen zien iets totaal anders dan wat Jezus ziet. De mensen horen de fraaie woorden, ze zien het succes, de macht, de sensatie, Jezus ziet het failliet, de puinhopen van de stad, de corruptie van de macht, de pijn van de slachtoffers. In Ezechiel zien we in feite hetzelfde contrast. Ook daar wordt gezegd dat de stad gevallen is. Jeruzalem, de stad van de belofte, de stad waar God wil wonen, die is failliet, die is kapot. Ja, er is nog één vluchteling, die uit de stad kon ontsnappen. Eén die weet wat er werkelijk aan de hand is: de stad is gevallen. Alle andere mensen lijken het niet door te hebben. Zij rekenen zich rijk, ja zelfs temidden van de puinhopen. Hun argument is deze: de stad, het land, dat is ooit aan Abraham in bezit gegeven. Abraham was maar in zijn eentje. Wij zijn met velen en dus hebben we recht op de stad. Ze is van ons. Maar wat de mensen vergeten zijn is dat aan dat bezit van die stad wel bepaalde voorwaarden verbonden waren. Het is alleen de stad van Abraham als de mensen zich ook houden aan de droom van God. En dat nu juist doen ze niet. Ze hebben er een potje van gemaakt. Ja, ze hebben er een puinhoop van gemaakt. Zij zelf zijn er de oorzaak van dat de stad een ruinie is. Ze menen er recht op te hebben zonder er zelf iets voor te doen. De verwijten die in Ezechiel klinken zijn niet mals: de mensen vergieten bloed, de mensen eten bloed, de mensen onteren de vrouwen van een ander, de mensen vertrouwen op de macht van het zwaard. Waar dat gebeurd daar ligt de stad in puin, dat is het failliet van ons samenleven. Dat geeft geen enkele reden tot vreugde. Nee, wie dat ziet, kan slechts wenen over de puinhopen van de stad. Nu kunnen we denken dat het allemaal zo lang geleden is. Een mooi verhaal over vroeger, maar zo is het natuurlijk niet. Wie even doordenkt ziet het failliet ook in onze cultuur. Niet overal, maar wel daar waar mensen vertrouwen op macht, dat is het vertrouwen op het zwaard, waar er geen respect meer is voor het bezit van een ander, dat is het onteren van de vrouwen, daar waar geen respect meer is voor het leven van een ander, dat is het eten van het bloed, daar waar mensen worden afgeslacht, dat is het vergieten van het bloed. We doen het allemaal, soms openlijk, soms subtiel. Ja, ook wij hebben een bord voor de kop. We mensen net als de inwoners van Jeruzalem recht te hebben op dit leven. Wij zijn toch immers met velen, het leven behoort ons toe. Ik heb recht op een goede gezondheid, ik heb recht op welvaart, ik heb recht op het leven. Is dat zo zegt God: na alles wat jullie doen, denken jullie echt dat jullie het land zullen erven? Nee, wie zo doorgaat, houdt helemaal niets meer over. Zo moeten we het tweede gedeelte van de lezing verstaan. Hij lijkt er op alsof God uit is op de totale vernietiging van de stad, maar in feite staat er dat mensen zelf zo naar hun eigen ondergang toe werken: wie op het zwaard vertrouwt, zal door zwaard vergaan. Nee, de boodschap is helder. We worden door deze teksten uitgenodigd om eens diep naar onszelf te kijken. Is er wel reden tot vreugde, of zouden ook wij niet net als Jezus moeten wenen, wenen om al die idealen van God, van vrede, heelheid en gerechtigheid, waar niets van terecht is gekomen. Nee, dat is geen gemakkelijke boodschap. De mensen luisteren liever naar een profeet, van wie ze de woorden kunnen als liefdesliedjes, als stroop om de mond. Dat geld niet alleen toen, maar ook nu. Nu juichen we nog, maar straks zal blijken dat wij ons van de woorden van de profeet geen bal aantrekken. Nu is het nog hossana, maar morgen kruisigt hem, ja ook wij. De ware profeet, Jezus, die ons confronteert met de harde werkelijkheid van wie wij zijn, kunnen en willen wij niet verdragen.
Zie, daar gaat een stoet. De mensen lopen uit. Er valt wat te beleven. Daar vooraan gaat Jezus op zijn ezeltje. Hoe verder hij Jeruzalem intrekt hoe eenzamer zijn weg wordt. Zie, daar in de verte, is hij enkel nog alleen. Alleen, nee, hij gaat met die droom van de God die gezegd heeft: ik zal bij je zijn. Hij gaat, hij gaat de weg die wij hadden moeten gaan, hij gaat de weg van de vrede, de heelheid, hij gaat de weg van de dood die naar het leven leidt, maar Goddank: hij gaat die weg, voor ons.