
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Eenvoudige mensen. Daar gaat het evangelie over. Mensen zoals u en ik met alledaagse beroepen: timmermannen, vissers, herders, druivenplukkers, weefsters, baksters. Mensen die hard moeten werken om in het dagelijkse bestaan het hoofd boven water te houden. Eigenlijk is dat wel bijzonder dat het evangelie daar over gaat, want meestal vinden wij zelf verhalen over die mensen, over onszelf niet zo interessant. Hoe hun leven gaat, ach dat weten we wel, dat kennen we immers van binnen uit. Nee, vaak zijn we veel nieuwsgieriger naar mensen die bijzonder zijn, mensen van adel bijvoorbeeld, of ministers, sporthelden, artiesten. Daar gaan ook de roddelbladen over, en maar zelden over mensen zoals wij. Het zijn die bijzondere mensen die om handtekeningen wordt gevraagd. Het zijn die mensen met wie je op de foto wilt. Dat zal ons nooit overkomen. Ons vraagt niemand om een handtekening, met ons wil niemand op de foto, en ach, wij begrijpen dat ook wel, want zo bijzonder zijn we niet, ben ik niet. Op zich is het niet verkeerd dat wij ons dat realiseren. Dat je maar gewoon mens bent, zoals alle anderen, maar soms kan het ook doorslaan. Dan ga je negatief over jezelf denken. Dan ga je je vergelijken met die zogenaamd bijzondere anderen en trekt daaruit de conclusie dat je zelf eigenlijk niet veel waard bent. Iedereen kent die ervaring wel. Als je jezelf vergelijkt met iemand die gestudeerd heeft, of iemand die heel goed kan zingen, of heel goed kan schilderen of sporten, dan denk je al gauw dat kan ik veel minder goed. En als je het toch probeert, dan verontschuldig je jezelf met de woorden: ach, het stelt niet zoveel voor hoor, let er maar niet te veel op, ik ben maar een amateur. Dat overkomt ons allemaal wel eens een, maar soms gaat het nog een stapje verder. Als je dit voortdurend denkt op alle terreinen van het leven, niet alleen over jezelf als schilder of zanger, maar ook over jezelf als moeder, als vader, of als kind, als werknemer, als directeur, als gelovige, ja dat kun je soms zelfs gaan denken: het is mij helemaal mis. Ja, als ik er goed over nadenk, kan ik helemaal niets goed. Voor je weet denk je dan ach wat stelt mij leven nou eigenlijk voor? Ja, soms kan dat zelfs resulteren in de gedachte: ik kan er net zo goed ook niet zijn. Wie heeft er wat aan mij? Wie zal mij missen?
Het antwoord op die vraag is voor Jezus wel duidelijk: Wie zal jou missen? In de eerste plaats God, hij heeft jouw geschapen én hij heeft je nodig. Dat is misschien ook wel de kern van Jezus boodschap voor de mensen. En dat is misschien ook wel precies de reden dat het evangelie gaat over eenvoudige mensen. Mensen die zichzelf soms kwijt raken, die verdrinken in de poel van angst en onzekerheid. Ja, ergens zegt Jezus het zelf: Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar wie ziek is wel; ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar om zondaars, dat betekent mensen die hun doel missen, die niet zijn wie ze kunnen zijn. Ik ben gekomen om die mensen aan te sporen een nieuw leven te beginnen. Daarom gaat het evangelie over eenvoudige mensen. En vandaag lichten we er één zo’n eenvoudig mens uit. Een visser. Simon was zijn naam. We leren hem kennen ergens aan de oever van het meer van Gennesaret. Hij had er zojuist een zware nacht op zitten. Met zijn bootje was het op het meer geweest om vis te vangen, om te voorzien in zijn dagelijks levensonderhoud. Maar dat valt niet altijd mee. Soms heb je geluk, soms valt het tegen en die nacht viel het tegen. De hele nacht heeft hij geploeterd, misschien wel in kou en regen, en niets gevangen. De hele nacht dus gewerkt voor niets. Wie kent dat niet? Wij allemaal toch. Een leven dat alleen uit successen bestaat, bestaat niet. Maar goed, zijn werknacht, zit er nu op. Hij is aan land gekomen en brengt zijn boot weer in gereedheid voor de volgende nacht. De netten worden door Simon zorgvuldig gespoeld en ontdaan van alle ongerechtigheden om daarna te laten drogen. Vanuit zijn ooghoek ziet Simon een man op het strand staan. Een man die kennelijk wat te zeggen heeft want behalve die man zijn er ook vele andere mensen die zich om hem verdringen en naar hem luisteren. De mensen dringen zich zo aan hem op dat de man eigenlijk alleen maar achteruit kan stappen. Nog even en hij staat in het water. Ogenschijnlijk lijkt Simon dat alles niet te deren. Hij is niet één van die mensen die staat te luisteren, nee hij heeft wel wat beters te doen. En bovendien: hij heeft geen tijd. Hij moet slapen, want anders is hij de volgende nacht niet voldoende uitgerust en komt er helemaal geen vis op de plank. Maar toch, af en toe kijkt hij van zijn werk op, ergens kan hij toch zijn ogen niet helemaal van die vreemde rabbi afhouden. Of je nu of wil of niet zoiets trekt toch. Net als wij getrokken worden door opstootjes, ongelukken, naar daar waar wat aan de hand is, je wilt er ergens toch het fijne van weten, ook al loop je misschien voor je fatsoen zo snel mogelijk door. Waarom trekt dat? Kennelijk voel je ergens spanning. Spanning dat hier iets belangrijks gebeurd, dat het gewone, het alledaagse wordt doorbroken. Leonard Cohen zong ooit: There is a crack in everything, that’s how the light gets in”. In alles zit een barst, juist daar komt het licht door naar binnen. Kennelijk voelt Simon dat. Ook in zijn harde bestaan zit een barst, de gebeurtenis daar aan de oever, en wie weet komt daar wel het licht naar binnen. En dat trekt, maar ja er moet ook gewerkt worden. En dus houdt Simon zich maar bezig met zijn netten. want ja er moet vis op de plank komen en hij is nu eenmaal eenvoudige visser. Voor hem is dat alles niet weggelegd, denkt hij. Maar dan ineens komt die rabbi naar Simon toegelopen. Hij stapt zonder iets te zeggen in zijn boot. Waarom nu juist bij hem? Waarom niet in die andere boot, de boot van zijn collega’s Jakobus en Johannes. Net nu je het niet kunt gebruiken, nu Simon wil gaan slapen, stapt die vreemde rabbi zomaar bij hem in de boot. Vaar een stukje uit zegt hij. Totaal overrompeld doet Simon wat van hem gevraagd wordt. Kennelijk heeft die rabbi de boot nodig om afstand te creëren tussen hem en de grote schare mensen. Zo kan hij hen van over het water toespreken en blijft hij toch op veilige afstand. Simon zal het allemaal aangehoord hebben. Hij moest wel, maar het liefst wilde hij terug naar de kant, naar huis. Maar dat lijkt niet de bedoeling. Als die vreemde rabbi is uitgesproken zegt hij tegen Simon. Nu wil ik dat je een stukje verder vaart, naar daar waar het water echt diep is en gooi daar je netten overboord. Dat wat die rabbi hier vraagt, lijkt niet erg logisch. Overdag vissen, is sowieso al moeilijk. S nachts komen de vissen aan de oppervlakte en kun je ze in ondiep water gemakkelijk vangen. Maar hoe wil je dat in Godsnaam doen overdag in diep water als de vissen diep weggedoken zitten. Dat gaat nooit lukken. Simon begint dan ook te sputteren. Ja, misschien dat het de beste visser lukt, maar toch niet een eenvoudig visser als jij. Een eenvoudig visser zoekt niet de diepte op, maar blijft het liefst veilig in ondiep water. Daar voel je je thuis, daar kun je je nog een beetje redden, maar uitvaren op volle zee, putten uit het diepst van je wezen, nee daarvoor ben je niet in de wieg gelegd. Maar zoals gezegd. De woorden van deze vreemde rabbi hebben ook een aantrekkingskracht. There is crack in evrything, that’s where the light gets in… zou het, zou die een breuk zijn, waar het licht door naar binnen komt. Simon, en dat is in hem te prijzen, vertrouwt de woorden van de rabbi en dus doet hij tegen zijn eigen wantrouwen in wat er van hem gevraagd wordt. En wat er dan gebeurd hield hij niet voor mogelijk. Er is in die diepte toch vis. Niet één, niet twee, maar zoveel dat de netten bij het ophalen bijna scheuren. Ook zijn collega’s moeten er bij komen om te helpen. De boten worden gevuld en het is zoveel, zo allemachtig veel, dat de boten bijna zinken. Geweldig toch. Wat zal die Simon blij zijn. De hele nacht niets gevangen en nu dit… Maar nee. Niets is minder waar. Simon is hij helemaal niet blij. Hij is doodsbang. Deze rabbi, deze Heer, heeft kennelijk iets in hem losgemaakt wat hij niet voor mogelijk had gehouden. Ik, eenvoudige visser, ben ik in staat om zulke vangsten binnen te halen. Ik, vader, moeder, kind, collega, heb kennelijk een kwaliteit in me, een kwaliteit waarvan honderden, duizenden, miljoenen kunnen eten. Twee visjes was al genoeg om vijfduizend mensen te eten te geven, hoeveel mensen kunnen je dan wel niet voeden met zo’n boot vol. Nee, wij kunnen de schrik van Simon wel begrijpen. Wie ben ik dat ik dit doen mag? Wie is die vreemde rabbi die dit in mij losmaakt? Een beetje licht door de breuk van het leven, ok, maar zoveel? Dat heb ik toch niet waard. Er bestaat een mooi gedicht dat ten onrechte wordt toegeschreven aan Nelson Mandela. Het gedicht vertelt:
Onze grootste angst is niet dat we ontoereikend zijn. Onze grootste angst is dat we onmetelijk krachtig zijn. We zijn het allerbangst voor het licht in ons, niet voor onze duisternis.
We vragen ons af : ” Wie ben ik, dat ik briljant, buitengewoon aantrekkelijk, talentvol en geweldig zou zijn?” Maar waarom eigenlijk niet? Je bent toch een kind van God?
Gemeente van onze Heer Jezus Christus, ja, dit evangelie gaat over eenvoudige mensen. Over mensen zoals wij, mensen die zich soms afvragen: Wie heeft er wat aan mij? Wie zal mij missen? Jezus, zo heet deze vreemde rabbi, laat de mensen zien dat je niet klein bent, maar in staat tot grootste dingen. Daarom kan God jou ook niet missen. Hij roept je en heeft je nodig. Want jij mag ingezet worden om ook andere mensen op te halen uit de diepte waarin ze weggedoken zitten. In die diepte, waar het donker is, omdat ze bang zijn om aan het licht te komen. God heeft eenvoudige mensen zoals Simon nodig om deze wereld aan het licht te brengen. Daarom roep ik jou Simon om visser van mensen te worden en ja jij kunt dat, zoals je bent, met alles wat in jou is, wees daarom niet bang…