
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Het is maar goed dat er grenzen zijn in het leven! Zo weten we tenminste waar we aan toe zijn. Heel ons leven hebben we daarom keurig ingedeeld en afgebakend. Dit is van jou en dat is van mij. Op die tijden werk je en op andere tijden neem je vrij. En zo vinden we het goed. Daarom bewaken wij die grenzen streng en vinden wij het hoogst onfatsoenlijk om daar over heen te gaan. We vinden het systeem van grenzen zo belangrijk dat het ons al vroeg wordt geleerd. We leren bijvoorbeeld al heel snel onze eigen grenzen te stellen. Als ze je slaan, dan moet je terugslaan, werd mij vroeger geleerd. Maar ook leren we al snel waar de grenzen van anderen liggen. Als grote mensen praten dan hou jij je mond. Grenzen maken het leven overzichtelijk. Het regelt het verkeer tussen mensen. Neem nou bijvoorbeeld vakantie houden. De meeste mensen zien vakantie als even tijd voor je zelf. We vinden dat we er recht op hebben. Na een jaar hard werken ben je even niet beschikbaar voor anderen, wil je niet lastig gevallen worden. We willen dat een ander dat respecteert, de telefoon gaat bij wijze van spreken uit het stopcontact. Het is een grens waar niemand over heen mag en een fatsoenlijk mens doet dat ook niet. Je kan iemand nog zo hard nodig hebben, je kijkt wel uit om iemand te storen in zijn vakantietijd. Nee, zoiets doe je niet. Je fatsoen zegt dat je dan maar naar een ander moet gaan of moet wachten tot iemand weer terug is. Zo hebben we in ons leven alles afgebakend en zo is het goed, toch?
Als we het verhaal van vandaag uit Mattheus nog eens goed op ons laten inwerken, dan kun je je afvragen of het wel zo goed is. Moeten we altijd wel grenzen stellen of moet we altijd fatsoenlijk zijn en de grens van een ander respecteren? Laten we daarom nog eens kijken naar het verhaal van vanmorgen. Wat is er precies aan de hand? We lezen dat Jezus zich terugtrok naar het gebied van Syrus en Sidon. Waarom? Het staat er niet, maar misschien ligt de reden in het stukje ervoor. Daar staat dat Jezus in een discussie verwikkeld was over de vraag welke dieren rein of onrein zijn om te eten. Jezus maakte duidelijk dat dat onderscheid er bij het eten niet toe doet. Immers alles wat er van voren ingaat komt er van achteren weer uit, of het nu rein of onrein is, zo zegt hij. Nee, niet belangrijk is wat de mond ingaat maar wat er uitkomt want dat komt immers uit het hart. Na deze discussie trekt Jezus zich nu terug. Zijn uitleg riep verzet op bij de schriftgeleerden en kennelijk was ook hem de drukte teveel en wilde hij een grens stellen. Even geen lastige vragen meer, maar rust. Om dat te bereiken gaat Jezus zelfs naar het buitenland waar hij om zo te zeggen even niet in functie is. En dan gebeurt het dat daar plotseling een kananese vrouw op hem toekomt. Voor ons lijkt het een gewone ontmoeting maar dat is het niet. Uit de informatie die Mattheus ons geeft blijkt dat we hier te maken hebben met een grote tegenstelling. Enerzijds hebben we daar Jezus als een joodse rabbi en als man en anderzijds de kananese naar haar afkomst een heiden en een vrouw. Tussen deze twee mensen hoort volgens de etiquette van die dagen een strikte grens te staan. Men vond dat een joodse rabbi geen contact kon hebben met een heidense vrouw. Immers zij was onrein. Onrein omdat ze vrouw was en onrein omdat ze heiden was. Een contact tussen beiden zou onfatsoenlijk zijn. Zo was het ingedeeld en zo was het goed. Maar dan begint Mattheus met het woordje “en zie”. Altijd als het woordje “en zie” er staat gaat er iets bijzonders gebeuren. Zie: de vrouw komt op Jezus toe. Ongehoord. Ze komt op hem toe: niet in stilte, nee, ze krijst zelfs, zo staat er letterlijk. Ze krijst: heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David, want mijn dochter is bezeten van een kwade geest. Je ziet het tafereeltje bijna voor je ogen. Jezus die daar rustig zit in misschien wel een meditatiehouding en die even niet in functie wil zijn en de vrouw die op hem toeloopt en krijst en hem juist aanspreekt op zijn functie: Heer, Zoon van David. Nogmaals, wat deze vrouw daar doet is heel onfatsoenlijk. Maar waarom doet ze dat dan? Mattheus zegt dat haar dochter bezeten is door een kwade geest. Dat wil eigenlijk zeggen dat haar dochter niet langer zichzelf is. Ze is onvrij geworden omdat iets anders bezit van haar heeft genomen. Ze is in de macht van het kwaad, de dood. Ze is een levende dode. En het is vanuit die nood dat de vrouw alle fatsoenregels wil breken om voor haar dochter de strijd op leven en dood te voeren. Ik denk dat we ons de wanhoop van die vrouw goed kunnen voorstellen. Wanhoop die maakt dat je doet wat niet hoort. En is het echt zo erg? Als je goed leest, vraagt ze niet eens zo veel. In die eerste ontmoeting vraagt ze nog helemaal niet dat haar dochter genezen wordt, maar dat Jezus zich slechts over haar ontfermd. Dat hij met haar situatie begaan is. Dat is toch niet teveel gevraagd? Ik moest daarbij denken aan de mensen in Beiroet. Hun situatie is vreselijk en er kan lang niet altijd wat gedaan worden, maar wat ze vooral willen is aandacht, dat de regering hun leed ziet. En juist die regering lijkt het helemaal af te laten weten. Het klinkt ons dan ook bot in de oren als er dan staat dat Jezus geen kik gaf. Hij antwoord geen woord. De situatie die daardoor ontstaat is heel pijnlijk en beschamend. Als iemand je niet antwoord is dat een diepe belediging. Kennelijk hebben de leerlingen dat ook zo gevoeld. Zij gaan zich er nu mee bemoeien. Dit pijnlijke moment moet doorbroken worden. Ze vragen aan Jezus om haar te laten gaan. Het is niet helemaal duidelijk wat daarmee precies wordt bedoeld. Het woord kan zowel betekenen laten weggaan of laten begaan. Het kan dus zijn dat de leerlingen voor Jezus opkomen en zeggen dat hij haar moet wegsturen of dat de leerlingen voor de vrouw opkomen en aan Jezus vragen haar te helpen. Mij lijkt het laatste gezien het antwoord van Jezus waarschijnlijker. Maar hoe het ook zij de leerlingen willen in ieder geval dat Jezus iets anders doet dan zwijgen. En dat gebeurt ook. Jezus richt zich nu tot de leerlingen en zegt: Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israels. Met andere woorden Jezus zegt nogmaals dat hij hier niet in functie is. Je zou nu verwachten dat als de vrouw dit antwoord hoort zij wel stilletjes weg zal sluipen. Het is nu wel duidelijk. Zij wordt door Jezus volstrekt genegeerd en nu hoort zij ook nog eens dat van Hem geen hulp te verwachten valt. Ik heb geen dienst! En toch gebeurt dat niet. De vrouw gaat nog een stap verder. De strijd op leven en dood voor haar dochter dwingt haar ertoe. Ze werpt zich nu zelfs op de grond en zegt nu zonder meer wat zij van Jezus wil: Here help mij toch. Niet langer is ze nog bescheiden en vraagt ze slechts om ontferming, ze gaat nu tot het uiterste en vraagt om hulp. Ze lijkt daarin een beetje op een bulterriër. Zo’n hond die zich in iemand vastbijt en niet meer loslaat. Pas nu richt Jezus zich tot haar en zegt: Het zou verkeerd zijn om het brood van de kinderen te nemen en dat aan de hondjes voor te werpen. Met de kinderen worden hier de kinderen van Israël bedoeld en met de hondjes de heidenen. Het is een klap in het gezicht van de vrouw. Bij zo’n uitlating van Jezus moet je toch wel even slikken. Heeft hij dat echt gezegd? Waar sommige bijbels vol staan met voetnoten wordt men hier uit verlegenheid plotseling opvallend stil. Anderen proberen de harde woorden weg te moffelen door de stellen dat Jezus het niet zo bedoeld heeft, maar dat hij het zo gezegd heeft om de vrouw een lesje te leren. Bij die verklaringen komt de vrouw er meestal niet best van af. Maar waarom laten we het niet gewoon staan. Kennelijk ging ook Jezus net als zijn tijdgenoten gewoon uit van de scheiding tussen reine en onreine mensen. Het is een ander beeld dan we van Jezus gewend zijn. Naarmate de vrouw zich steeds meer en meer vernederd, komt Jezus immers steeds hooghartiger naar voren. De kloof tussen hen is onoverbrugbaar geworden en je zou dan nu toch verwachten dat de vrouw afdruipt. Na zo’n vernedering kun je maar het beste gaan. En toch, ze doet het niet, haar strijd op leven en dood voor haar dochter drijft haar nog verder. Ja, Heer, dat kan dan allemaal wel zo zijn, maar het is toch ook nog eens zo dat de honden de kruimels eten die van de tafel vallen. Met andere woorden er zal toch nog wel wat over blijven. Nu neemt het verhaal een wending. Mattheus begint dan ook met het woordje “toen”. Vanaf dat moment draait alles om. Toen antwoordde Jezus: O vrouw, groot is uw geloof, u geschiede gelijk gij wilt! Wat hier gebeurd is dat de vrouw een appel heeft gedaan op Gods grootheid. In Jesaja kunnen we lezen dat er voor de vreemdeling en zelfs voor de gecastreerde man bij God een plaats zal zijn. Ja, sterker nog, ze zullen een nog betere plaats krijgen, dan de eigen kinderen. Het lijkt wel alsof de vrouw Jezus daaraan herinnert zodat Jezus zelf zijn eigen roeping beter leert verstaan. Had hij immers van te voren zelf niet geleerd dat er geen verschil is tussen reine en onreine dieren, hier ontdekt hij dat de vrouw gelijk heeft als ze zegt dat er ook geen verschil is voor God tussen reine en onreine mensen. De verhouding tussen Jezus en de vrouw lijkt om te draaien. Jezus die eerst uit de hoogte deed gaat nu figuurlijk door de knieën om de vrouw uit haar vernedering op te richten. Hij zegt tegen haar dat haar zal geschiede naar haar wil. Dat is opmerkelijk en een groot compliment want overal elders leert Jezus ons dat we moeten bidden dat Gods wil geschiede. Onze Vader die in de hemel zijt, uw wil geschiede, maar hier is het de enige plaats dat de wil van een mens geschied. Vreemd? Nee, want wat de vrouw hier wil, het leven boven de dood voor haar bezeten dochter, is uiteindelijk hetzelfde wat God wil. En ze krijgt het.
Gemeente van onze Heer Jezus Christus, het verhaal van de kananese vrouw leert ons dat het niet goed is als we altijd maar grenzen stellen of ons altijd maar willen houden aan het goed fatsoen. Er is namelijk één ding dat zich door geen grens of fatsoen laat binden en dat is het leven zoals God het wil. Van Jezus mogen we leren dat we net als hij gaan zien dat je niet altijd grenzen kunt optrekken. Dat je niet kunt zeggen ik ben er nu even niet, even niet in functie. Natuurlijk we hebben om ons bestaan grenzen nodig, maar dan wel grenzen die ruimte laten voor de nood van de ander. Van de vrouw mogen we leren dat we soms alle fatsoensregels mogen treden om de dood te bestrijden. Sexe-verschillen, etnische afkomst, sociale status, het is allemaal niets als het gaat om het leven zelf. Als we daarvoor opkomen doen we wat God zelf wil, doen we wat Jezus zelf heeft gedaan, toen hij voor òns is opgekomen door alle vernederingen heen.
Gemeente het brood dat hij zo voor ons gebroken heeft tot kruimels, mag ook ons sterken op onze weg ten leven.
In de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.