
Gemeente van onze Heer Jezus Christus, beste mensen,
Zojuist hebben wij psalm 77 gelezen. Een wat donkere psalm vol wanhoop en verlegenheid, een psalm over iemand die zich geestelijk verlaten voelt, verlaten door God. Nu wij vandaag onze dierbaren gedenken die in het afgelopen jaar zijn overleden, is deze psalm heel invoelbaar. Zeker in deze bijzondere tijd waarin we zitten, de tijd van corona. Want behalve de leegte die je in je eigen leven kunt ervaren door het wegvallen van een partner, ouder, broer of zus, ja zelfs een kind is er ook nog eens de leegte waarmee we te maken krijgen door het corona-virus. Juist als je het moeilijk hebt of verdrietig bent, heb je het zo nodig dat andere mensen je nabij kunnen zijn. Een stevige knuffel, een arm om je heen, een hand op je schouder. Dat alles hebben vele van u in het afgelopen jaar heel erg moeten missen. Het waren veelal stille begrafenissen, soms alleen een korte bijeenkomst op de begraafplaats. Het waren in ieder geval begrafenissen zonder koffietafel, dat kostbare moment om met elkaar herinneringen te delen, het zijn die bijeenkomsten waarop je voelt dat je er niet alleen voor staat. En het betreft natuurlijk niet alleen de dag van de begrafenis of crematie zelf, maar ook de dagen erna. Ik weet dat mensen in deze tijd eenzamer zijn dan ooit. Even naar buiten, ergens naar toe gaan, een kopje koffie drinken, als thuis de muren op je af komen, is er niet bij. We zijn volledig op onszelf terug geworpen en daar moeten we maar zien klaar te komen met het gemis van onze dierbaren. Nee, dat is niet makkelijk. Daarom vind ik voor dit moment psalm 77 zo’n herkenbare psalm. Daar is iemand aan het woord, een zekere Asaf, die ook de ervaring heeft dat zijn leven terecht gekomen is in een tunnel zonder uitzicht. Ja, Asaf, heeft zelfs het gevoel dat God hem verlaten heeft. Of in ieder geval begrijpt hij niet wat hem is overkomen. Psalm 77 begint eigenlijk met een schreeuw. Asaf schreeuwt het uit. Je ziet het als het ware voor je. Overdag is hij rusteloos en ook ’s nachts kan hij de slaap niet vatten. Hij ligt op bed met open ogen en piekert. Ook dat kun je ervaren als een dierbare moet missen. Nu maakt het wel uit hoe of op welke leeftijd iemand gestorven is. Als iemand sterft op hoge leeftijd of na een lang ziekbed dan kun soms ook zeggen: het is goed zo. Maar lang niet altijd is dat het geval, en ook al is het goed, het gemis en de pijn die blijven. En soms kan het zo pijn doen dat je het wel zou willen uitschreeuwen. Maar dat doen we niet, omdat we in onze cultuur zo niet zijn opgevoed. We houden ons in voor de omgeving. Asaf, doet dat niet. Zijn verdriet is zo groot dat hij het niet binnen kan houden en het dus letterlijk uitschreeuwt. Steeds is er bij hem weer die vraag naar het waarom? Waarom moest hem dit overkomen? Heeft God hem soms verlaten? Wij herkennen die vraag maar altijd te goed. Waarom overkomt het ons dat iemand jong moet sterven of overkomt het ons dat wij alleen achterblijven. Waarom overkomt ons het virus? Wat zit daar achter? We begrijpen het niet…
De ervaring die we nu hebben staat in schril contrast met hoe het vroeger was. De dagen dat alles nog goed was. Als Asaf daaraan terugdenkt dan wordt hij vervuld met heimwee. Het is alsof wij bladeren in oude vergeelde fotoboeken. We zien dan foto’s van onze jeugd, toen onze ouders nog jong waren en voor ons zorgden, we zien de foto’s van onze geliefden toen we elkaar pas leerde kennen. We zien de dagen dat we lol maakten op vakanties, dat we vrolijk bijeen waren bij familiefeesten zoals bruiloften en kerst. Ja, als we terugbladeren in de albums van ons leven dan kan dat de vraag naar het waarom alleen maar verder versterken. Alles ging goed, maar nu, nu het donker geworden is, komt de twijfel op: heeft God mij soms verlaten, heeft God soms de wereld verlaten als we kijken naar wat er nu gebeurt op het wereldtoneel?
Heimwee dus. Heimwee naar vroeger als een reactie op hoe het nu is. Nu heeft heimwee ook een gevaarlijk kant. Voor je het weet laat je je er helemaal door mee slepen en blijf je er in hangen. Dan wordt heimwee een gevangenis waarin je je koestert in de eigen gevoelens van zieligheid. Dat zou Asaf ook gedaan kunnen hebben, maar het bijzondere in de psalm is dat hij dat juist niet doet. Liggend op zijn bed, terugdenkend aan vroeger, neemt hij ergens het besluit om zich er tegen te verzetten. Je kunt wel denken dat alles voorbij is en dat er niets meer komt, maar je kunt ook denken dat je al heel veel gekregen hebt en dat dat juist een belofte inhoudt voor de toekomst. Het is alsof Asaf een omkeer maakt. Hij ziet de dingen uit het verleden niet langer als dingen van voorbij, maar als zegeningen. Zegeningen die hij kan tellen. En niet alleen zijn persoonlijk zegeningen, maar ook de zegeningen voor de wereld.
Als hij zo liggend op zijn bed denkt aan wat het verleden voor goeds heeft gebracht, dan moet hij ineens denken aan de uittocht. Was het toen ook niet zo dat het leek alsof de mensen in een donkere tunnel zaten zonder licht. Zo’n zelfde tunnel als waarin hij zich nu bevindt. Hij denkt ineens aan die tijd dat de mensen op de vlucht waren uit Egypte, dat land waar ze het slecht hadden, dat land waar niet te leven viel. God zou ze er uit leiden met hulp van Mozes. Maar toen het eenmaal zover was en ze de moed bij elkaar gepakt hadden om weg te gaan, stonden ze ineens voor een rivier die ze niet over konden. Het was alsof de weg daar eindigde. Was dat nou die hulp van God? Om ze hier te laten sterven voor die grensrivier? Waar was die God nu? Maar, juist op dat moment, waar ze dachten dat God er niet bij was, liet hij zich zien, plantte hij zijn voetstap in de zee en maakte een pad om door heen te gaan. In ons liedboek staat een prachtig lied met een wat duistere tekst: God gaat zijn ongekende gang vol donkere majesteit, die in de zee zijn voetstap plant en op de wolken rijdt. Dit lied is een vertaling uit het engels “God moves in a mysterious way”. Dit lied werd al in 1773, dus meer dan 200 geleden, geschreven door William Cowper. Als je de tekst van dat lied goed beluistert dan merk je dat William vast aan psalm 77 gedacht heeft. William was ook een nachtmens die vaak op zijn bed lag te piekeren. Ook hij had geen makkelijk leven. Hij was nog maar zes jaar oud toen zijn moeder overleed en toen hij goed en wel 30 was kreeg hij te kampen met depressies. Depressies die hem soms brachten tot de rand van de afgrond, als een tunnel zonder licht. Maar net als Asaf vond ook William een manier om niet alleen achterom te kijken naar wat ooit eens goed en mooi was, maar om achterom te kijken en zijn zegeningen te tellen. En dat hielp. Hij putte er vertrouwen uit dat er ook voor hem in de toekomst een weg zou zijn. We horen dat terug in het vers: Geliefden Gods, schept nieuw moed, de wolken die gij vreest, zijn zwaar van regen, overvloed, van zegen die geneest. Ik stel voor dat we voor we verder gaan, eerst eens naar dit lied luisteren.
Een prachtig lied, die net als psalm 77 onze ervaringen beschrijft. Net als Asaf liggen wij misschien ’s nachts te woelen in ons bed en kunnen we de slaap niet vatten. Door ons hoofd malen de vragen: Waarom overkomt ons dit, waarom overkomt ons dat? We snappen het leven niet altijd. Ja, sterker nog, we snappen God niet altijd. Asaf en ook William, de schrijver van het lied, hebben daar vrede mee. God gaat zijn eigen ongekende weg… en dat schrikt hen niet af, maar geeft hen troost. Ja, liggend op zijn bed, denkt Asaf terug aan vroeger, aan die momenten dat hij ervaren heeft dat de tunnel niet donker is, maar dat er licht gloorde. Dat geeft hem hoop, dat geeft hem, net als William, levenskracht. Ook al snappen wij het niet, je kunt er altijd voor kiezen om te vertrouwen op wat komt, zoals William in zijn laatste vers schrijft: God zelf vertaalt de duisternis in eindlijk eeuwig licht.